De bijkomende aanslag hield in dat er werd getaxeerd op het tekort aan bedrijfsleidersbezoldiging. Kende een vennootschap met een belastbare grondslag > 45.000 EUR aan minstens één van haar bedrijfsleiders een bezoldiging toe die minder bedroeg dan 45.000 EUR, dan werd op dat verschil een bijkomende (bovenop de vennootschapsbelasting) aanslag van 5,1% geheven. Was de belastbare grondslag lager, dan gold die als maatstaf. De aanslag ging voorts stijgen naar 10% vanaf aanslagjaar 2021.
Meteen na de lancering zorgde het wetsartikel voor de nodige parlementaire deining, gezien de veelvoudige interpretatiemogelijkheden die eraan konden worden gegeven. Ook in de bedrijfs- en fiscale wereld zorgde de nodeloze complexiteit voor nogal wat geknarsetand.
Daarenboven oordeelden bepaalde parlementariërs dat deze regel een negatief effect heeft op de Belgische KMO’s.
Op 19 maart en 2 april keurde de Kamercommissie (de tweede keer na aanpassingen) het wetsvoorstel tot schrapping van de aanslag goed. He tweede voorstel verduidelijkte ook dat de regel retroactief naar de papiermand wordt verwezen. Op 4 april werd het voorstel, samen nog een hele resem andere wetsvoorstellen, door de Kamer goedgekeurd.
De aangiftes over aanslagjaar 2019 die reeds in volle voorbereiding zijn, zullen geen rekening meer houden met deze bijkomende aanslag.
Alhoewel de bijkomende heffing naar de eeuwige jachtvelden gestuurd is, blijft de gekende 45.000 EUR-regel voor de toepassing van het verlaagd tarief in de vennootschapsbelasting gewoon gelden.